Lollum en Waaksens in de literatuur
Geplaatst op: 06-07-2020
Lollum en Waaksens in de literatuur
Toen iemand mij onlangs vroeg of ik voor onze website Lollum-Waaksens nog een leuk stukje wist, dacht ik onmiddellijk aan de mooie beschrijving die een bevriende schrijver, Gerrit Jan Zwier, wijdde aan Lollum en inwoners. En met zijn goedvinden wil ik u graag deelgenoot maken van zijn visie op onze mooie dorpen. Ik citeer eerst uit ‘Ode aan Lollum’:
“Diep verborgen in de binnenlanden van Friesland ligt het dorpje Lollum. Voor een passant, die ooit Latijn in zijn pakket had, is het een verleidelijke gedachte om Lollum samen met buurtdorpen als Arum en Spannum een Romeinse achtergrond toe te dichten. En hoewel er wel degelijk Romeinse munten in Friese terpaarde zijn gevonden, is er van een dergelijke interessante achtergrond verder niets bekend. Meer dan eens ben ik op weg naar Lollum verdwaald. Op het immens grote biljartlaken van de Greidhoeke liggen tientallen vlekjes die parmantig met hun kerktorentje naar de hemelkoepel wijzen. Onderweg dwalen mijn gedachten steevast af naar het Natuurdagboek van Nescio. Al die dorpjes met hun kleine kerkjes – ‘God mag nix kosten’ – stemden hem melancholiek. Bozum, Wieuwerd, Mantgum, Jorwerd, Britswerd, Oosterlittens, Wommels, Waaxens … Namen die klinken als woorden uit een mantra die het groene hart van Friesland tegen de pletwals van de buitenwereld wil beschermen. Nescio, die zich na Edam al onwennig begon te voelen, raakte tussen Harlingen en Leeuwarden in de ‘wereld van gecondenseerde melk’ terecht. Het werd hem te alledaags en te saai. Te zelden was er ruimte voor iets lieflijks in dit vlakke grijze land, zoals een bloeiend koolzaadveld tussen al die ‘dooie’ weiden. Geen moment stond hij stil bij de mooie regels van Slauerhoff in ‘Landelijke liefde’ :
Het maakte haar niet neerslachtig dat de weiden
Groen waren, lente, zomer, herfst en winter.
Zij werkte, en wist altijd iets te vinden
Dat ’t grijs bestaan tot een rein wonder wijdde.
Hij had er geen weet van dat de ‘zij’ uit dit vers, een domineesdochter uit Jorwerd, soms samen met haar zus liederen van Schubert en Grieg zong op liefdadigheidsconcerten in Wieuwerd en Britswerd. Thuis, in de pastorie, nam zij plaats achter het ‘ontstemd’ klavier om er van Sylvia te zingen.
Eenmaal in Waaxens is het leed snel geleden. Mijn doel is een opgeknapt landarbeidershuisje dat de weidse naam Sebastiaanstate draagt – toch weer een herinnering aan de tijd van Caesar en de centurions, toen de Romeinse soldaat Sebastiaan door tientallen pijlen werd doorboord. Hier komen (kwamen, J. v/d K.) geregeld de leden bijeen van de Societas Sine Nubilo, het ‘Genootschap zonder Wolk’, dat wil zeggen zonder zorgen. Het lidmaatschap is voorbehouden aan ‘intellectuelen’, zegt oud-voorzitter Herman Bianchi in de Leeuwarder Courant: ‘Want dan gaan we ingewikkeld zitten doen over filosofie en zo’. Het gaat hier niet om een geheim genootschap of een denktank, maar om een dicussieclub, een jaar of veertig geleden door Groningse studenten opgericht, een van de Genoten houdt in de Sebastiaanzaal – de voormalige hooiberg – een voordracht over een onderwerp uit de wereld van kunst of wetenschap, waarna de toehoorders het woord mogen nemen.’
En hier volgt een passage uit één van zijn laatste boeken: Te hooi en te gras. Over het Engelse platteland en het Engelse kinderboek:
‘Een paar jaar geleden kwam ik bij de presentatie van de Friese vertaling van De twee torens- De Twa Tuorren - , het tweede deel van de Ring, een aantal leden van dit Nederlandse genootschap tegen. In de Greidhoeke zocht ik mijn weg naar het haast onvindbare Lollum. In de voormalige gereformeerde kerk werd ik opgewacht door de vertaler, dominee Liuwe Westra, die gestoken was in een soort dickensiaanse notarisoutfit –lange blauwe kousen, knickerbockers, wit overhemd en zwart vest plus bolhoed. Hij werd omringd door familie en vrienden die gehuld gingen in middeleeuwse gewaden en andere rekwisieten uit de verkleedkist van de plaatselijke toneelclub. Opvallend aanwezig was een groepje oudere mannen en een vrouw: een van de mannen had zich gehuld in een wijde groene mantel, de vrouw droeg witte bruidskleren. Het bleken leden van Unquendor te zijn, het Nederlands Tolkien Genootschap, dat gevestigd is in Amersfoort. De naam is afgeleid van het Elfse woord unque, dat ‘holte’ betekent. Daar trof ik ook de Hobbit Hunter aan, een aardige man die ik wel eens ontmoet heb op boekenmarkten, en die de trotse eigenaar is van honderden vertalingen van The Hobbit en de Ring. Hij kreeg nu in eigen land de kans om zijn verzameling met nog een Friese editie uit te breiden. The Hobbit was al eerder vertaald (niet door Westra ). De titel is in het Fries gelijk aan de Nederlandse. Maar daarna begint het verschil: Yn in hoal yn é grûn wenne in hobbit. Net in aaklik, smoarch, wiet hoal, fol mei wjirmeintsjes en in nearzige rook; ek net in droech, keal, sânich hoal mei neat deryn om op te sitten of by te iten: it wie in hobbithoal en soks betsjut gemak.’
Oant safier, tot zover twee aardige stukjes over Lollum en Waaksens.
Jan van der Kuur
Bronvermelding
‘Ode aan Lollum’ is afkomstig uit Anna Sietzema, Het gezicht in Lollum. Zeventien portretten, blz. 9.
Gerrit Jan Zwier is antropoloog en geograaf en schrijver van reisverhalen. Hij is gespecialiseerd in noordelijke gebieden. Eerder schreef hij onder meer: Het noordelijk gevoel, De knoop van IJsland, Altijd Noorwegen, Er gaat niets boven Zweden, Op de Schotse toer, Vijftig tinten groen en Alleen voor Friesland heb ik nog een zwak. Slauerhoff en Friesland.
Recentelijk publiceerde hij Te hooi en te gras. Over het Engelse platteland en het Engelse kinderboek
Het citaat komt uit het hoofdstuk ‘Een bord champignonsoep’ en is te vinden op blz. 188-189